We schrijven het jaar 2014. Het is augustus en ik ben al een tijdje verslaafd aan Under Color of Official Right, het tweede album van Protomartyr. Tegenwoordig komt er zoveel nieuwe muziek op me af dat ik eigenlijk nooit meer weken achter elkaar dezelfde plaat draai. Laat staan maanden. Maar deze plaat dwingt dat af.

Groot is de vreugde als bekend wordt dat Protomartyr voor twee concerten naar Nederland komt. Natuurlijk zou een daarvan in Groningen moeten zijn. Omdat dit soort bands nu eenmaal heel goed gedijen in Vera. En omdat de plaatselijke muzikale drugsdealer met afstand de meeste exemplaren van bovengenoemd album heeft verkocht –in Nederland. Er moeten heel wat Protomartyr-junkies in Groningen rondlopen, dat kan niet anders. Een dag voor Amsterdam speelt de band bovendien in Hamburg, dus dat was organisatorisch goed te doen. En aan de gage ligt het ook niet, ontdekken wij later op een A4’tje dat niet voor onze ogen bestemd is.

Onder het motto “Als de Vera-band niet naar Vera komt, dan komen wij toch naar de Vera-band” rijdt een kleine Groningse delegatie op zaterdagmiddag 9 augustus in het busje van ondergetekende naar de Nieuwe Anita in Amsterdam. Om hun privacy te respecteren zal ik de anderen Jan K. noemen, hierboven getypeerd als de muzikale drugsdealer, tevens uitbater van een platenzaak in G. en Niels van D., frequent Veraclub-bezoeker en op Twitter beter bekend of berucht als Nielsevier. Hij is degene die mij aanspoorde dit verslag te schrijven, ‘over een echte Vera-band die eigenlijk in Groningen had moeten staan en niet in twee kroegen.’

Als zij-instromer duurde het even voor ik begreep wat met een Vera-band wordt bedoeld en dat zo’n band niet per se volle zalen trekt. Toch denkt Niels desgevraagd dat er deze avond zeker 300 mensen op Protomartyr zouden zijn afgekomen in Vera, maar in zijn enthousiasme voor een band wil hij de dingen nog wel ‘ns iets te rooskleurig inzien. Ik houd het op honderd. We vragen het aan Jan, de man met de meeste Vera-kilometers op de teller. ‘Zeventig,’ zegt hij gedecideerd. Ongeveer zoveel als bij die ene band die in 1989 als voorprogramma van Tad in Vera speelde en twee jaar later wereldberoemd werd.

Dit concert in Amsterdam is nog exclusiever, want zoveel mensen passen er niet eens in de Nieuwe Anita, een veredelde huiskamer met een gerieflijke bank en fauteuils die door de zon zijn verkleurd, groetmoeders lampenkappen-met-franjes boven de lage ronde bar, en jaren ’60 á ’70-behang. Het wordt bestierd door Jeroen, voormalig drummer van Bettie Serveert en oude bekende van Jan –ze kwamen elkaar in de tachtiger jaren regelmatig tegen in het oude RKZ.

Wij zijn de eerste bezoekers. De leden van Protomartyr zitten aan een tafeltje te zitten. Dingen te doen die bands doen in die lege uren tussen soundcheck, maaltijd en optreden. Dus deze mannen zitten nu al maanden in mijn hoofd. Het is een fraai kwartet: de stevig gebouwde langharige bassist, het schriele drummertje met bril, de gitarist die –zo ontdek ik pas na het optreden- mank loopt en Joe Casey, de rossige mensenschuwe zanger die gekleed is als een Jehova’s getuige. Je kunt zo een stripboek van de band maken. Tenzij je hun failliete hometown Detroit een rol geeft, dan is een graphic novel passender. Lees dit prachtige verhaal op Spin.com maar.

En als je daar geen zin in hebt: hierin vertelt Casey over zijn leven dat leek dood te lopen in Detroit. En hoe hij als dertiger nog steeds thuis woonde en tenslotte voor z’n ouders zorgde. Dat hij eigenlijk de James Joyce van Detroit wilde worden. Op de valreep werd hij een frontman, die eigenlijk niet kan zingen, en als de dood is om op een podium te staan: “To combat his stage fright, Casey still removes his glasses before every show, so that the crowd in front of him, large or small, is always one fleshy, contiguous blur.”

Terug naar de Nieuwe Anita waar Jeroen in de weer is met een bosje munt en tegen de bandleden vertelt dat wij helemaal uit Groningen zijn gekomen. Dat doet de muzikanten deugd. ‘Where is that?’ vraagt Casey. Het hoge Noorden. ‘Waar ook veel mensen uit wegtrekken,’ denk ik er achteraan. Weliswaar niet zoveel als uit Detroit. Maar toevallig dan weer wel de jongeman die juist binnenkomt: Bram Nigten, mede-organisator van deze Subbacultcha-avond die wij vooral kennen als de drummer van de Groningse bands Sexton Creeps en Wolvon.

Bram is zo vriendelijk om in de drukte die even later plots ontstaat een A4’tje te laten slingeren waarop de gegevens staan waar iedere rechtgeaarde rioolreporter op hoopt: de gage. Ik denk dat Gordon of Blof voor dit bedrag nog niet eens de telefoon opnemen. Maar de vier leden van mijn favoriete band van het moment gelukkig wel.

De huiskamer heeft achterin een deur die leidt naar een donkere ruimte die vooral geschikt lijkt voor een sm-kelder of om Crystal Meth te fabriceren. Meer dan vijftig mensen zijn er niet, schat ik. En het kost weinig moeite om vooraan te staan. De eerste drie liedjes zijn tevens de eerste drie van het album en knallen erin. De Groningse delegatie kijkt elkaar even aan, met een blik die zegt: goed dat we hier naartoe zijn gereden.

Geweldige drummer, geweldige liedjes.

En wat een wonderlijke frontman is die Joe Casey toch. Met een hand in z’n zak, pijpje bier in z’n hand of leunend op de microfoonstandaard en in de mic blaffend alsof hij in een luidruchtige kroeg staat te schreeuwen. Of, in zijn eigen woorden: “I look like a drunk: old, fat, and I slur my words.”

Veel langer dan een uur duurt het optreden niet, maar dat is geen enkel bezwaar. En op de terugweg verheugen we ons al op de dag dat de band in Groningen speelt.

Maar daarna begint het grote wachten.

Vorig jaar zou Protomartyr dan eindelijk naar Vera komen, maar dat ging niet door.

We zijn inmiddels bijna twee jaar en een nieuw album verder en eindelijk is het zover: de Vera-band komt naar Vera. En die voorspelling van Niels zou best wel ‘ns kunnen uitkomen deze keer.

Igor