Hannah Arendt richt zich op een van de belangrijkste verklaringen van wat er precies gebeurde met de tijdgeest van de gemiddelde Duitse Joe tijdens de Tweede Wereldoorlog. Arendt, een Jood, werd in 1937 van haar Duitse nationaliteit gestript en vluchtte naar de Verenigde Staten. Hier ontpopte ze zich als een publieke denker, een filosoof van de massa, en in die hoedanigheid deed ze voor "The New Yorker" verslag van wat nog steeds het zeer omstreden proces is tegen een van de belangrijkste organisatoren van de Holocaust: Adolf Eichmann.

Arendt beschreef Eichmann als een man die leed aan "een gebrek aan verbeelding" en een "onvermogen om na te denken", een enigszins onbeholpen professional die op de verbeelding van zijn supervisors leunde voor begeleiding, niet meer een monster dan misschien een clown. Meer nog, Eichmann vormde een bijzonder moeilijke paradox: hij toonde geen berouw voor zijn daden, noch ware haat voor zijn slachtoffers of beschuldigers. Eichmann was een product van wat Arendt zou gaan definiëren als een "woord-en-gedachte tartende banaliteit van het kwaad". 

Op de vraag wat regisseur Margerethe von Trotta ertoe bewoog een film over Arendt te maken, antwoordde ze dat zij, net als Arendt, wordt gevoed door de behoefte om te begrijpen. En hoe simpel dit ook klinkt, hoe ingewikkeld de werkelijkheid blijkt te zijn.

-Date