Beukenhout, het is toch een beetje de Guus Meeuwis van de houtsoorten. Laat je echter niet misleiden door de wat flauwe bandnaam, die doet vermoeden dat we hier met een brave folkband van doen hebben. Het trio Beechwood uit New York is gesneden uit een ander soort hout – en ongepolijst, dus geknipt voor het ruwhouten podium van Vera.

Beechwood, op een onoplettend moment (waarschijnlijk onder invloed) vernoemd naar de straat waar zanger/gitarist Gordon Lawrence opgroeide, draagt een rauw verleden van drugs, dakloosheid en criminaliteit met zich mee. Die periode hebben de bandleden inmiddels achter zich gelaten, maar hoor je ook nog terug op de dit jaar verschenen plaat Songs From The Land of Nod – vrij vertaald liedjes uit een euforisch dromenland waar je in beland na een shot heroïne. Ondergetekende scribent spreekt hier overigens niet uit eigen ervaring. Ik had nu eenmaal een zorgeloze jeugd. Maar van dit soort muzikale harddrugs kan ik geen genoeg krijgen.

En je kunt zelfs stellen dat het de levens van Lawrence, drummer/zanger Isa Tineo en bassist/zanger Sid Simons heeft gered, of althans: in een goede richting heeft geduwd.

Toen ze hun eerste plaat Trash Glamour in 2014 zelf uitbrachten waren de bandleden allen min of meer dakloos. En was het volgens hun eigen bandbio uit die tijd ook een dubbeltje op z’n kant:  What happens when an anti-social petty thief, a male hustler, and a delinquent runaway come together to join forces in the streets of NYC? One of two things, usually. Either the birth of a gang of misfit criminals , or a legendary rock & roll band. Luckily, for society's sake, the latter has turned out to be true for Beechwood.

Of ze legendarisch wordt valt natuurlijk nog te bezien, maar de band is goed bezig de laatste tijd. En de muzikale ontwikkeling is zelfs tamelijk spectaculair.

Het debuut klinkt alsof er nog snel wat liedjes moesten worden bijgeschreven en die tien liedjes binnen een uur op de band zijn gesmeten. Het is garagepunk in zijn meest rauwe vorm. Je associeert het niet direct met beukenhout, eerder met wrakhout waar een paar roestige spijkers uit steken. Er wordt niet gezongen, maar geschreeuwd. De galm klinkt als een enorm leeg kraakpand.

En opgelet, Spotify-abonnee, gelieve deze plaat niet te verwarren met de esoterische klanken op Spectrum (ook uit 2014), dat door de streamingsdienst ten onrechte aan hetzelfde Beechwood wordt toegeschreven.

Maar zelfs de eerste en tweede plaat van ‘ons’ Beechwood verschillen van elkaar als dag en nacht. Misschien dat ze daarom van elkaar zijn gescheiden. Trash Glamour staat nog in z’n geheel op bandcamp, echter zonder verwijzing naar de nieuwe plaat. Op Spotify kun je dan weer alleen de laatste plaat beluisteren. Alsof ze niets met elkaar te maken (willen) hebben. Kunt u me nog volgen?

Er is wel iets voor die scheiding te zeggen, want wat heeft deze band zich enorm ontwikkeld. Een nieuwe plaat (Inside The Flesh Hotel) schijnt alweer binnenkort uit te komen. Ik moet Songs from the land of Nod nog verwerken. De lp kwam in januari uit op het label Alive Naturalsounds (net als Iggy Pop, The Black Keys, Paul Collins) en greep me bij eerste beluistering meteen bij de kladden. De plaat is afwisselend en toch coherent. Met een groots geluid, zonder de ruwe kern te verdoezelen. Beechwood klinkt soms smooth als Smith Westerns, dan weer stormachtig als The Stooges, met een vleugje Velvet Underground en genoeg Ramones-rauwheid.

Wat opvalt is dat in elke recensie wel een andere band uit het verleden genoemd (van Beach Boys tot Television). En dan spelen de drie ook nog een cover van The Kinks (I’m not like verybody else).

Als je dat zo leest zou het bijna te bedacht zijn, net als het uiterlijk van de bandleden en de hoes van de laatste plaat die wel heel opzichtig verwijzen naar de seventies. Maar ook de eigen liedjes zijn zeer sterk. Songs From The Land of Nod is een meeslepende trip. Verslavend spul, dat er tegelijkertijd om schreeuwt om live te consumeren.

Igor