Nevermind was het antwoord
En Kurt Cobain was mijn voorbeeld
Auteur: Igor Wijnker
Ach, kijk mij toch, met mijn eerste elektrische gitaar. In de jongensslaapkamer van het ouderlijk huis dat na het overlijden van mam en de verhuizing van pa wordt bewoond door vreemden. Voltooid verleden tijd, het eenpersoonsbed, de computer met dikbuikig beeldscherm en gleuf voor die grote flexibele floppy’s. En ik met m’n HEAO-kapsel en aandoenlijke gitaargodposes in glimmende CIOS-trainingsbroek.
In dat bed heb ik op een vroege ochtend in april 1994 liggen huilen toen m’n teletekstverslaafde vader me wekte om te vertellen dat Kurt Cobain was overleden.
Deze foto dateert van enkele jaren daarvoor. Of Nirvana toen al in mijn leven was durf ik niet met zekerheid te zeggen, maar dit was wel de beste foto die ik zo snel kon vinden om mijn herinneringen aan die tijd te illustreren.
Afgelopen week was het namelijk precies dertig jaar geleden dat Kurt Cobain zichzelf met een jachtgeweer van het leven beroofde.
Ronde jaartallen hebben een steeds grotere aantrekkingskracht op redacties. Kortom: na het 30-jarig jubileum van Nevermind (september 2021), het concert in Paradiso (november 2021) en In Utero (2023) was er alwéér een goed moment en excuus voor veertigers en vijftigers om terug te gaan naar onze jeugd en te vertellen hoe de gekwelde briljante songwriter/muzikant ons heeft beïnvloed.
Daarvan getuigen nu ook weer de vele artikelen die deze weken over de band en vooral de jonggestorven fragiele frontman en zijn muzikale erfenis verschijnen. De OOR bracht zelfs een heuse special uit.
Omdat ik wel durf te beweren dat Nirvana destijds voor mij de deur naar betere muziek en een andere wereld open heeft gebeukt, zal ik hier dan ook maar een duit in het zakje doen.
Met enigszins bijpassende foto.
Dat ik de gitaar links draag is niet omdat ik dan iets meer op Kurt Cobain leek; ik ben toevallig ook linkshandig – wat ik uiteraard niet betreurde.
De waarheid gebiedt mij te melden dat niet Kurt mij aan de gitaar kreeg, maar dat ik eerst nog into hardrock en metal was en dat ik die tweedehands Gibson Marauder en Marshall-versterker ook al eerder had gekocht. De nerds hadden dat allang gezien; Cobain bespeelde (en sloopte) vooral Fender.
In de jaren tachtig had ik nog geen ontwikkelde muzieksmaak en liet me beïnvloeden door de Top 40, de bescheiden cd-collectie van mijn ouders (met BZN, Anita Meijer, Benny Neyman en The Rolling Stones) en mijn omgeving in de kop van Noord-Holland – waar punk en new wave geen vaste voet aan de grond hadden gekregen.
Met wat oudere vrienden van mijn broer ging ik naar concerten van White Lion, Tesla, Whitesnake, Extreme, Guns ’n Roses, Metalica, Skid Row. Harde muziek voor stoere jongens en mannen, als ik ze zo op een rijtje zie. Muziek om te imponeren, met lange drumsolo’s en razendsnelle gitaarlicks. Dat was niet mijn ambitie. De uitgebeende solo’s van Slash spraken mij al meer aan – ook omdat die makkelijker te spelen waren.
En overtuigend macho was ik ook niet; ik mocht graag meezingen met de cd Listen Without Prejudice (1990) van George Michael, als er niemand thuis was.
Die glimmende trainingsbroek lijkt ook tegenstrijdig met de ongepolijste muziek die ik stilaan begon te omarmen, maar staat voor mij juist symbool voor nieuwe muzikale ontdekkingen. Het waren namelijk twee medestudenten op het CIOS (een opleiding tot sportleraar) die mij lieten kennismaken met alternatieve muziek. Eerst was daar mijn klasgenoot (en al snel vriend) Rob die mij de Red Hot Chilli Peppers (de eerste platen) en Living Colour ‘schonk’ en mij inspireerde om mijn haar ook te laten groeien.
Je zou kunnen zeggen dat deze bands al wat ferme trappen tegen de deur (naar een nieuwe wereld) gaven.
Ik was sowieso een jongeman in transitie. Ik kwam uit een echt voetbalgezin, zoon van een hardwerkende aardappel- en bollenkweker en lieve moeder die hoopte dat ik snel een vaste baan zou krijgen. Jarenlang had ik fanatiek gevoetbald - met grote ambities en redelijk wat talent, maar toen ik twee skateboarders uit het dorp voor ons huis zag passeren was het gedaan. Er sloeg een vonk over en mijn hart werd in vuur en vlam gezet. Ik zag vrijheid en creativiteit. Dat wilde ik ook.
Een vergelijkbare vonk zou enige jaren later ook Nirvana bij mij ontketenen.
Maar nog niet bij de eerste beluistering – wat mij nu hooglijk verbaast, want ook Bleach vind ik van een onweerstaanbare rauwe schoonheid. Net zoals ik niet begrijp dat het matig bezochte optreden van Nirvana in VERA destijds (2 november 1989) zo lauw werd ontvangen. Kijk en luister de opname terug: het talent druipt er vanaf.
Het was mijn klasgenoot Robert, de meest alternatieve student van de hele CIOS-opleiding, die aan het begin van het schooljaar 1991/1992 vroeg of ik ook meeging naar een concert in Paradiso. “Van wie?” vroeg ik. Hij zette de kussentjes van zijn koptelefoon op mijn oren en het was de venijnigste loodzware herrie die ik ooit had gehoord en trok al snel de koptelefoon van mijn hoofd. Ik denk dat net op dat moment Paper Cuts of het begin van Negative Creep klonk.
Het had allemaal anders kunnen lopen als er net op dat moment een iets melodieuzer lied had geklonken of ik nog even naar zijn stem had geluisterd, maar dat was niet zo dus ik bedankte Robert vriendelijk voor zijn aanbod. Enkele weken later kon ik de lange haren wel uit mijn kop trekken toen Smells Like Teen Spirit de deur opentrapte met een oerschreeuw en dat concert inmiddels al lang en breed was uitverkocht.
Ik weet niet precies waarnaar ik in die periode (als laatbloeiende tiener) op zoek was, maar Nevermind was het antwoord. En Kurt Cobain was mijn voorbeeld. Ik vond het dan ook erg jammer dat ik van die golvende krullen had en niet van dat sluike haar dat in plakkerige slierten voor mijn gezicht hing. En de hele dag sporten op het CIOS hielp ook niet echt om een spichtige rockheld te worden. Ik bleek ook geen talent voor roken of andere verslavingen te hebben en die oerschreeuw wilde maar niet uit mijn tenen komen – waarschijnlijk had ik niet genoeg reden om gefrustreerd te zijn en was ik ook niet belast met zelfdestructieve of suïcidale genen.
Mijn enige echte frustratie die jaren was dat ik Nirvana uiteindelijk nooit live heb gezien.
Ik kocht wel alles wat Nirvana uitbracht, speelde de liedjes (die heerlijk eenvoudig waren) en vrat alles wat over de band en vooral Cobain werd geschreven. Ik was in de ban van die man.
Je snakt in die zoekende en wat stuurloze jaren toch naar een voorbeeld, iemand die mij de weg wijst. Maar als ik eerlijk ben was hij dat bij nader inzien niet echt voor mij. Al werd ik door Nirvana wel een sucker voor rauwe doch melodieuze gitaarmuziek.
Cobains dagboeken waren bijvoorbeeld niet echt aan mij besteed. Ik bleek niet zo’n negative creep te zijn, maar een tamelijk bevoorrechte jongen uit de polder met een zorgeloze jeugd en alle kansen.
Wel met heel veel energie.
En die kon ik goed kwijt in skate- en snowboarden en in de muziek van Nirvana.
Hoewel Cobain de meest aansprekende figuur was, was het niet één muzikant of band die alles veranderde, maar veel meer geestverwanten die mij op het juiste spoor zetten. En het was mijn eigen keus om te gaan boarden en me in een moshpit te storten.
Doordat Kurt Cobain zo jong stierf werd hij een icoon en is hij dertig jaar later nog steeds die jonge blonde muziekgod en zeer getalenteerde songwriter en zanger met de helderblauwe ogen.
Wat voor mij drie decennia na zijn dood voornamelijk nog over is van mijn idool is zijn muziek.
En een kleine frustratie dat ik niet bij dat concert was.
Igor