Foto: Peer

Boven zijn hoofd werd een stoel verschoven. Vincent registreerde het niet, hij was verdiept in de Bassist, in een artikel over een gitaar uit de jaren zeventig. Wat de instrumenten echt bijzonder maakt is de halsconstructie. De hals gaat zo ver in de body door, dat we bijna van een doorlopende hals kunnen spreken. In tegenstelling tot de gelijmde doorlopende halzen van de Ricken…‘BAF!

Boven zijn hoofd viel iets met een doffe dreun op de grenen vloer. Daarna was het even stil voordat Carol het op een krijsen zette. ‘OH…NEE SHIT!’ Vincent liet de Bassist op het hoogpolige wc-matje vallen, veegde snel zijn kont af, sprintte –zijn spijkerbroek dichtknopend- de trap op en stormde de slaapkamer binnen.

De prinsessenstoel stond tegen de commode, daarnaast lag op de grenen vloer zijn dochter te schreeuwen. De glitterende elfenvleugels op haar rug hingen er slap bij - ze hadden haar niet kunnen dragen. ‘O schatje, stil maar. Kom maar bij pappa.’ Hij tilde haar voorzichtig op aan haar oksels. Ze voelde zwaarder. Haar warme natte wang tegen die van pappa. ‘Laat ‘ns kijken, lieverd. Waar heb je pijn?’ Zijn trommelvliezen waren wel wat gewend, maar het antwoord dat Carol – bij gebrek aan vocabulaire- in zijn oor krijste was vele malen pijnlijker dan Sjors die losging op zijn crashbekkens.

‘Stil maar, meisje,’ suste Vincent. ‘Het is niet erg.’ Maar het was wel erg. Althans, ernstiger dan hij hoopte. Haar linkerpolsje maakte een vreemde knik. Hij belde de dokter, die hij door Carols geschreeuw nauwelijks kon verstaan. De woorden ‘ziekenhuis…meteen’ en ‘pijnstiller’ had hij wel meegekregen.

Pijnstiller? Logisch. Maar waar lagen die dingen. Hij liep naar zijn geluidgeïsoleerde muziekkamer en belde Brenda op. “Luchtig praten, rustig blijven,” hield hij zichzelf voor. Toen haar telefoon al overging besefte Vincent pas dat hij Brenda nooit op haar werk belde. Behalve die keer toen hij één telefoontje mocht plegen van de agent. Ze nam al op.

‘Hoi, met mij. Hé Bren, waar liggen de pijnstillers van Carol ook weer?’

‘….Vincent….wat is er gebeurd?’

(…)

‘Vincent!’

‘Ehhh…Carol is op haar polsje gevallen en moet zo even ter controle naar het ziekenhuis.’

‘Hè verdorie Vincent, hoe kun je dat…’

‘Ja, daar hebben het later nog wel over oké? Waar liggen die pijnstillers nou?’

‘Gewoon. In de linker bovenla natuurlijk. Zoals altijd. Naast de thermometer. Hé, en ga je wel naar het academisch. Ik kom daar ook zo snel mogelijk naartoe.’

‘Ah joh, dat hoeft…’ Ze had al opgehangen.

Terwijl Carol een vrolijke kleur gips kreeg omwikkeld, ging Vincent door de stapel met Arts & Auto, Libelle, Elsevier, Story, Eigen Huis en Interieur, Computertotaal. “Stom,”dacht hij, “ik had de Bassist moeten meenemen.”

Hij liep naar de koffiemachine en zag tot zijn vreugde dat de koffie gratis was. Die verdween meteen na zijn eerste slok.

Door de transparante wand zag hij Brenda al van ver aankomen: haar rijzige gestalte veerde lichtjes. Ze beende met haastige tred over de linoleum vloer - alsof het iets uitmaakte of ze er tien seconden eerder zou zijn. Ze gaven elkaar een vluchtige kus.

‘Hoi. Hoe gaat het?’

‘Goed hoor. Ze is nu in de gipskamer. Het is een mooie breuk volgens de dokter. Ze hoeft hooguit twee weken in het gips.’

Brenda ging naast hem zitten en begon opeens zacht te praten. ‘Hé maar Vincent, wat is er nou precies gebeurd?’

‘Ik moest nodig naar de plee en heb haar even alleen gelaten in haar kamer.’

‘Hèè…jeetje, je weet toch dat dat niet kan.’

‘Niet kan?! Moet ik ook maar een luier aan of zo!’

Er werd hun kant op gekeken.

‘Wil je alsjeblíeft iets zachter praten?’ fluisterde Brenda.

‘Dit kan iedereen toch overkomen? Jij laat haar toch ook wel ‘ns alleen?’

Daarna zwegen ze. Brenda bladerde door een woonblad, Vincent keek naar de punten van zijn laarzen. De deur van de gipskamer ging open en daar kwam Carol aangedrenteld, gevolgd door een witte jas. Ze liep meteen op haar moeder af, die ze niet meer losliet tot ze in haar autostoeltje werd gezet.

Vincent had nog nooit zo rustig over de verkeersdrempels gereden. De stilte werd doorbroken door een trillend geluid op het dashboardkastje, gevolgd door de gitaarsolo van Keep your enemies.

‘Oh, shit!!’ Hij sloeg hard op zijn stuur. ‘Godverdomme! De repetitie!’

Brenda keek hem fel aan: ‘Hé! Hou je in hè!!’

‘Kun jij hem even opnemen! Alsjeblieft?’ vroeg hij.

Brenda liet het oplichtende schermpje zien: MIESCH.

‘Jaahaa, ik wéét dat het Michiel is. Kun jij ‘m even…’

Ze drukte op het groene knopje en hield de luidspreker tegen Vincents wang.

‘Hé gozer, waar blijf je? We zijn al een half uur bezig.’

‘Ja sorry. Ik kom nu net uit het ziekenhuis met Carol. Ze heeft haar polsje gebroken.’

‘Oow, dat is klote. Maar kom je nog wel langs?’

Vincent keek vragend opzij. Brenda schudde gedecideerd haar hoofd. ‘Carol moet eerst naar huis en we moeten ook nog eten.’

‘Mm, ik hoor het al,’ zei Michiel, ‘het is wel de laatste repetitie voor de opname, hè?’

‘Jaja. Ik weet het, maar die liedjes zitten er helemaal in hoor. Dat komt goed. Zie je zondag.’

De rest van de rit werd gezwegen. Terwijl Brenda stuurs voor zich uit keek stak ze haar armen links en rechts van haar stoel naar achteren en masseerde de kuitjes van haar dochtertje, die doezelend op haar speen sabbelde.

Met Carol op haar arm prepareerde ze een potje macaroni met tonijn in de magnetron.

‘Ik kook wel,’ zei Vincent.

Het was fijn om de prei, courgette en champignons te wassen en snijden. Met zijn rug naar de keukentafel, waar Carol lauwwarme schepjes kreeg toegediend. Door de sissende koekenpan en loeiende afzuigkap hoefde hij niet de zalvende woordenstroom van Brenda aan te horen. Hij had niet eens in de gaten dat ze even naar de wc ging, en heel snel weer terugkeerde. En dat haar juist weer enigszins gekalmeerde gemoedstoestand in die paar seconden van de wc terug naar de keuken was veranderd in een razende woede. En niet omdat Vincent was vergeten door te trekken.

‘Wat is dit?!’ schreeuwde ze hard boven standje 3 van de afzuigkap. Hij draaide zich om en voelde hoe de Bassist met kracht tegen zijn keukenschort werd gesmeten.

‘Dit?’ Hij raapte zijn verfrommelde lijfblad van de plavuizen. ‘Dit heeft er helemaal niets mee te maken!’

‘Twéé keer in de week moet je op haar passen. Twéé keer heb je de verantwoordelijkheid over haar. En zelfs dát kun je niet opbrengen!’

‘Godverdomme. Het was een on-ge-luk, Bren! Dat had jou ook kunnen overkomen!’

Carol keek heen en weer van mamma naar pappa, alsof ze naar een tenniswedstrijd van zestigplussers zat te kijken.

‘Nee. Dit overkomt mij niet,’ beet ze Vincent toe, terwijl ze een bekertje vruchtenyoghurt uit de koelkast pakte. ‘Wanneer word je ‘ns een volwassen, man!’

‘Klotezooi!’ vloekte Vincent, met de houten lepel roerend in de koekenpan. En daarna zacht: ‘we hadden haar nooit moeten nemen.’

‘Wat zei je?’

(wordt vervolgd)