Kort geleden zag ik de agenda van een alom gewaardeerd poppodium in een middelgrote provinciestad. Het was niet zomaar een agenda, ze stond als advertentie paginagroot afgedrukt in onze omroepgids.

Ik vermoed dat men trots op het programma was, waarom zou je er anders mee adverteren.

Ik heb veel sympathie voor dat podium en de betrokkenen, maar werd er vooral verdrietig van: er stonden namen van bands van weleer die uit de mottenballen waren getrokken, een band die zijn succesplaat van lang geleden nog eens live ten gehore bracht, een groep die al jaren niets meer van enig belang had gemaakt maar waarschijnlijk genoeg geld opleverde, ik zag een band uit de regio die mocht optreden maar dan wel covers van een Amerikaanse band moest spelen. En dan was er ook nog een tribute van een of andere wereldster.

‘Arme wij,’ dacht ik, ‘Rutte en zijn kliek hebben gewonnen.’

Tegelijk dacht ik ook: wat een voorrecht om in Groningen te wonen. Dat hier nog geregeld bands spelen die zo obscuur zijn dat ze in geen enkele andere Nederlandse stad behalve Amsterdam worden geboekt. Al is het ook in ons geliefde zaaltje aan de Oosterstraat soms wel erg rustig bij dat soort bands. En zie je vaak dezelfde kleine groep liefhebbers.

Zijn we tegenwoordig echt niet meer geïnteresseerd in nieuw en onbekend?

Ik heb sterk de indruk. We zijn een behoudend volkje aan het worden. Gewoontedieren die uit gemakzucht alleen nog naar concerten gaan van bands die ze kennen. Ik zie het in mijn eigen omgeving: muziekliefhebbers die, nu het leven wat serieuzer wordt, met prepensioen gaan. En ik kan er met mijn hoofd niet bij: waarom was je op 20ste wel nieuwsgierig naar nieuwe muziek, maar vanaf je 30ste niet meer?

Of de nieuwe generatie het tij gaat keren? Ik heb er een hard hoofd in. De jongelui die niets met EDM of gelikte hitparadepop hebben vormen tegenwoordig echt een splintergroep.

Het gros wil amusement. En maar vergelijken en met elkaar wedijveren.

Dat wordt er al op jonge leeftijd ingeramd. Vroeger kon je als kind met je paling of kip-die-een-trucje-kon terecht in Achterwerk in de Kast. Nu moet dat meteen in wedstrijdverband. Als een kind graag zingt dan is De Voice Kids het summum. Alles is een wedstrijd. Als ik weer eens een battle op tv voorbij zie komen dan wil ik het liefst schreeuwen.

Ontregelende programma’s als Ronflonflon en Rembo&Rembo zouden nu echt niet meer door de ballotage van de netmanager komen. Een van de laatste beroepsprovocateurs, Michiel Romeyn, is verbannen naar internet. En Ischa en Theo van Gogh zijn alweer jaren dood.

Ik lach of verbaas me heus nog wel ‘ns hoor, als ik tv kijk, maar het is zo overduidelijk in formats gegoten, op Amerikaanse leest geschoeid en gemaakt voor de kijkcijfers.

Soms vind ik mezelf een ouwe zeur. Maar dan wel een ouwe zeur die smacht naar iets nieuws.

Ik kijk met plezier naar die buitenlandse docu’s over Bowie, The Kinks of Elvis, maar wat zou ik graag weer ‘ns op tv een portret zien van een tegendraadse artiest. Een lange docu over Mark Linkous, Luc de Vos, John Frusciante of Andre Williams?! Ik kan nauwelijks zelf nog geloven dat het ooit gewoon op de nationale tv werd uitgezonden.

En daarmee teken je als je maker of omroep waarschijnlijk ook je doodvonnis in Hilversum. Maar we zijn ondertussen wel een preuts en angstig volkje aan het worden. Het schijnt in het (jeugd)voetbal tegenwoordig normaal te zijn dat de jongens met de onderbroeken aan douchen.

Ik geef toe: ik ben vroeger ook een paar keer naar een stadionconcert van een grote band geweest. Tegenwoordig taal ik er niet meer naar. Alles ervan staat me tegen: de massa, de prijzen voor de kaartjes, consumpties en merchandise, de afstand tot de band, het geluid en zelfs het publiek dat zich breed maakt als je er langs wilt (‘ja, er is nog genoeg plek, maar jij gaat niet voor mij staan mannetje’).

Het zal vast mooi zijn hoor, met een heel stadion drie uur lang geëmotioneerd naar Bruce Springsteen kijken. Ieder zijn meug. Als ik maar naar een kleine popzaal mag.

Verrast worden door een band die je nog niet of nauwelijks kent vind ik nog steeds het mooiste dat je als luisteraar kan overkomen. Niet dat ik zo’n connaisseur ben die dagelijks het net afstruint en haarfijn weet wat dé bands van het moment zijn. Ik probeer het wel bij te houden, maar het aanbod is zo groot en versnipperd dat je er tegenwoordig een dagtaak aan zou hebben.

Aan het eind van het jaar, tijdens lijstjestijd, maak ik altijd een inhaalslag. En dat doe ik de laatste jaren het liefste met de Bandcamp top100. Hoezo is het album dood? Hier zijn de beste honderd van het afgelopen jaar!

Het mooiste is dat ik van negentig procent van die bands nog nooit heb gehoord. En het leeuwendeel ben ik diezelfde dag alweer vergeten. Maar die paar platen…die me meteen bij de kladden pakken, die me naar de volumeknop doen rennen, die me door de kamer doen stuiteren, die als een emmer water over me worden leeg gekieperd…daar doe ik het voor.

Als concertbezoeker zijn die onbekende bands die verrassen ook de kersen op de taart.

Wanneer die band een paar jaar later doorbreekt is dat leuk voor die band (vermoed ik), maar ze mag van mij ook klein en bereikbaar blijven.

Zoals de band die me jaren geleden in een ander Gronings zaaltje van mijn sokken blies. Het was het opwindendste concert dat ik dat jaar had gezien. Het maakte zoveel indruk dat ik er nog steeds een paar keer per jaar aan terugdenk. Al kwam dat ook doordat ze daarna jarenlang niets meer van zich liet horen.

Groot was dan ook mijn vreugde toen ik onlangs zag dat de band hier in april komt spelen.

En nu wil jij natuurlijk weten welke band dat is. Maar dat verklap ik lekker niet.

Moet je zelf maar naar VERA komen.

Igor