Je hebt ze meer, types als Christopher Owens, oftewel de man achter het reeds veel besproken Girls. Net als zijn oude bandmaatje Ariel Pink heeft Owens een post-moderne manier van werken: het kundig gebruiken van allerlei ideeën uit het muzikale verleden en dat met een kleine aanpassing een plek in hun eigen muziek geven. En dan, ondanks de bekende voorbeelden, het toch fris kunnen laten klinken. Ook Girls blinkt daarin uit. Werd bij de vorige plaat 'Album' nog net zo vaak afgekeken bij Pulp als bij de bekende bands van de Westkust, op 'Father, Son, Holy Ghost', duikt Owens samen met zijn kompaan Chet White in de soft rock, de zoete west-coastpop, de ingetogen kant van The Beatles, maar ook in de psychedelische hardrock. 

 

Girls is voor de gelegenheid, hoorbaar uitgegroeid tot een band van vijf mensen. Daarbij is er beter nagedacht over wat ze met de songs willen; het levert een minder eclectische plaat op dan diens voorganger, maar in het geval van 'Father, Son, Holy Ghost' pakt dat goed uit. Al moet je je daarin niet vergissen, nog steeds word je van de ene herkenbare hoek naar de andere gegooid - van de sterk naar 'Fun Fun Fun' van The Beach Boys riekende 'Honey Bunny', via het Bowie-kort-na-zijn-Berliner-periode-achtige 'Alex' naar het heel dicht langs Deep Purple schurende 'Die'. Enkel in drie stappen. Daarna is de lijn - met uitzondering van het over-the-top-nummer 'Vomit' - duidelijker en rustiger. Owens stelt zich introverter op, wat dromeriger zelfs.

 

Tekstueel is het nog steeds kommer en kwel; de nasleep van moeizaame perioden als jongeling, puber en het leven daarna. Waarbij hij niet schroomt de schuld bij zichzelf te leggen, en zijn excuses aan te bieden. Ondanks dat voelt hij zich nog steeds onbegrepen, zowel in het leven als in de liefde. Dat werkt goed en de manier waarop ze dat in hun bewerking van de muziekgeschiedenis gieten is prijzenswaardig. Dat maakt 'Father, Son, Holy Ghost' een boeiende- en bij vlagen pijnlijke plaat. Hulde.

 

Niek