Het was op de tweede Eurosonic-avond in de jou welbekende club toen ik een veelbelovende Britse band zag. Althans, de band werd getipt door kenners. Wie deze kenners waren ben ik vergeten. Ik had één liedje gehoord en dat maakte mij nieuwsgierig.

Ik wilde deze mogelijk nieuwe popsensatie graag van dichtbij zien. De eerste seconden was ik vooral onder de indruk van de bassist die voortdurend naar voren en achteren stuiterde. Het knappe was dat hij gewoon doorspeelde en zonder achteruitkijkspiegels of opzij te kijken de kleine gitarist telkens nèt niet raakte.

Er was goed over de presentatie nagedacht. De niet onlelijke frontvrouw had een strot, de gitarist links had een knotje, de andere gitarist – dat schriele mannetje dat pal voor me stond- droeg een leren jack. En hij had vier reserveplectrums op de microfoonstandaard laten plakken. Dat jack trok hij op een vooraf geregisseerd moment uit zodat we zijn getatoeëerde armpjes konden zien. Die plectrums bleven onaangeroerd.

De muziek was niet om over naar huis te schrijven en dat zal ik dan ook niet doen.

Voor de fotografen was het ook een bezoeking. Als ik de foto’s terugzie op de Vera-site staan er weinig scherpe foto’s bij. Alle muzikanten waren ook zo enorm in beweging de hele tijd. Het zag er –in combinatie met de beukende riffs en krijsende zang heel heftig uit, maar als je met je navel tegen het podium stond viel op hoe bedacht, ingestudeerd en vreugdeloos het was. Gaandeweg begon ik te vermoeden dat ergens in de zaal een manager stond die de muzikanten op afstand bediende. En toen deze onzichtbare regisseur op een knopje drukt stapte de zangeres, die inmiddels de schoenen had uitgetrokken, van het podium de zaal in. En zeeg daar op haar knieën neer. Ik zag later een nogal ontluisterende foto van de neergezegen frontvrouw, omringd door schouderophalende toeschouwers.

Waarom ik bleef weet ik niet goed. Misschien hoopte ik dat de bassist toch nog tegen de gitarist zou botsen.

Ik stond na afloop nog wat na te mokken tegen een mede-Veraan die mijn gezeik even aanhoorde en dat vervolgens op juiste wijze beantwoordde: hij troonde me mee naar de Zolder.

In de lage ruimte die blauw stond van de rook ontwaarde ik twee gitaristen en een drummer. Je hebt wel ‘ns van die muziek die je meteen goed vindt, welnu: dat was hier het geval. De psychedelische rammelgaragepop/punk met galmende zang was zo bezwerend dat ik naar de bron toe werd gezogen. Daar aangekomen schrok ik wel: het enige pedaaltje dat de gitaristen bij zich hadden was een tuner. Ik ben zo gewend geraakt aan die pedalenbakken van soms wel twee etages dat ik bijna niet kon geloven dat dit uitgeklede bandje dít geluid maakte. Achterdochtig als ik ben zocht ik nog wel even naar andere pedaaltjes of een effectrack, maar zag alleen wat bierflesjes en de schoenen van de gitaristen.

De liedjes waren stuk voor stuk geweldig: rauw en melodieus. Ik stond inmiddels eerste rang – kon het zweet ruiken van de krullenbol met z’n linkshandige SG. Hij was ook energiek, maar het was nogal onvoorspelbaar wat hij deed. Hij probeerde de toeschouwers op te stoken, keek ze uitdagend aan, gooide en spoot met bier en duwde tegen ze aan. De andere gitarist begaf zich ook graag in het publiek, maar had als zanger ook werk te doen bij de microfoon.

De drummer beukte onverstoorbaar door. En ik was inmiddels fan geworden van een band van wie ik de naam nog niet wist.

Het was een heerlijk anarchistisch zootje. Bier vloog door de lucht, joints gingen rond en de twee frontmannen trokken steeds meer kleren uit. Ik kreeg zin om nog meer te roken, nog meer te drinken en ook kleren uit te trekken (ik moet wel zeggen dat ik mijn winterjas nog aan had) en me in het strijdgewoel te gooien. Ik was niet de enige. Een wat verlopen vrouw van gevorderde leeftijd (ze maakte een dakloze indruk) liet alle reserves varen en werd deel van de act. Ik had het idee dat ze probeerde te flirten. Ze leunde tegen de twee frontmannen aan, die haar niet negeerden maar wel vrij onverstoorbaar doorspeelden.

Misschien had haar hitserigheid te maken met het feit dat beide gitaristen alleen nog hun boxershort aan hadden. Toen wat lolbroeken in het publiek riepen dat alles uit moest, trokken de twee tenslotte ook hun laatste kledingstuk uit. Met het geslachtsdeel tegen de koude body speelden ze net zo lang door tot ze geen liedjes meer hadden.

Ik vroeg nog even de naam van de band en verdween opgeknapt de nacht in. Ik hoefde ook niets anders meer te zien; dat zou de betovering maar verbreken.

De band heet trouwens The Afterveins. Hun nieuwe plaat Showers kun je nu o.a. tijdelijk  hier beluisteren, maar ga ze vooral live zien. Donderdag staan ze in de grote zaal.